Hanepotige stripwezens naast wilde Cobra-kunst

RECENSIE, Joost Pollmann
gepubliceerd op 13 februari 2008 14:47, bijgewerkt op 14:47

Op Karel Appel geïnspireerde schetsboektekeningen van René Windig.

LAREN Er waren eens zeven muzen. Toen kwam de film erbij en daarna de strip, die ook wel de Negende Kunst wordt genoemd. In het Singer Museum te Laren is nu een tentoonstelling gewijd aan de artistieke merites van het beeldverhaal, onder de nuchtere titel Strip en kunst. Verspreid over zeven zalen zijn schilderijen uit de eigen collectie gekoppeld aan werken van tekenaars uit Nederland en Vlaanderen, een concept dat is bedacht door Mourice Plusquin en met wisselend succes is uitgewerkt door Gert Jan Pos.

De eerste tekening die de bezoeker te zien krijgt is een heraldische verbeelding van het gegeven ‘Negende Kunst’ door Joost Swarte: twee narrige mannetjes (tekst en beeld) hebben drie schilden voor zich. Het middelste schild hangt aan een tak die zelf in de lucht zweeft en deze onmogelijke figuur verwijst naar de Baron van Munchhausen, die zich aan zijn eigen haar uit het moeras kon trekken.

In strips kan alles en er mag gelachen worden. Een van de zalen is gewijd aan strips die gaan over museumkunst en iconen als Rembrandt, Rubens en Van Gogh. Hier zien we Lambiek aan het werk als action painter – ‘Met blote handen en voeten! Penselen is iets voor primitieven!’ – en hier zien we ook hoe stripfiguur Dirk-Jan zich na het tandenpoetsen naar het stripmuseum haast om de hele dag in een vitrine te gaan staan.

Serieuzer wordt het in de zaal die als thema heeft gekregen: ‘Mooi hoor, maar is het kunst?’ Doeken van de grote Cobra-schilders hangen er gebroederlijk naast schilderijen van striptekenaars die onmiskenbaar door Corneille, Appel en Constant zijn beïnvloed. De verwantschap is vooral duidelijk in het werk van René Windig (bekend van Heinz), die al in de jaren tachtig het boek Fnirwak publiceerde dat vol stond met hanepotige wezens in de stijl van Cobra-schilders. De paring van schilders en tekenaars is hier zinvol omdat de tekenaars letterlijk ‘buiten hun boekje’ zijn gegaan: ze hebben het potlood verruild voor de kwast en hun werk is daardoor goed te vergelijken met dat van collega’s uit de schilderkunst.

Minder geslaagd is het deel van de tentoonstelling waar het zelfportret centraal staat, omdat kleine strippagina’s het hier moeten opnemen tegen ruim bemeten portretten van Co Westerik, Elly Strik en Dick Ket. Minutieus volgetekende bladzijden die je van dichtbij moet lezen tussen monumentale doeken die je van vier meter afstand met je ogen afgraast. Dat is een ongelijke strijd. Gleevers zelfportret met rooie neus doet het wel heel goed naast vier norse koppen van Philip Akkerman, omdat Gleever de loden ernst van Akkerman lijkt te parodiëren.

De musealisering van de strip is in volle gang. Nog dit voorjaar krijgen ook het Joods Historisch Museum in Amsterdam en het Afrika Museum in Berg en Dal grote striptentoonstellingen. Tientallen musea in binnen- en buitenland hebben het afgelopen decennium strips geëxposeerd als een kunstuiting met geheel eigen merites. Het Singer Museum herhaalt eigenlijk een idee van het MOMA in New York, dat in 1990 de tentoonstelling High and Low: Modern Art and Popular Culture neerzette, waarbij elitair werd gepaard aan populair.

Met een Hollandse versie daarvan is niks mis, maar dat het Singer Museum beweert dat de strip hiermee de erkenning krijgt ‘die haar toekomt’, is wat overdreven. Niet musea geven die erkenning, maar de kopers van stripboeken.

Laren, Singer Museum (Oude Drift 1): Strip en kunst, de parallel tussen beeldende kunst en strip in Nederland en Vlaanderen. Met werk van Hanco Kolk, Pyke Koch, Charley Toorop, Jan Kruis, Rob Scholte, Marten Toonder e.a., t/m 27 april; di t/m zo 11-17u. Tel. 035- 5393939. De gelijknamige catalogus kost € 24,95.